Burgerparticipatie in de vroegmoderne Nederlanden

door Marco Derksen op 31 maart 2014

Zowel landelijk als lokaal zijn beleidsmakers en politici vandaag de dag op zoek naar manieren om burgers meer te betrekken bij de creatie en instandhouding van publieke voorzieningen. Daarnaast ontwikkelen burgers zelf de nodige initiatieven. Dat laatste is niet nieuw. Altijd zijn er burgers geweest die alleen of samen met anderen publieke taken op zich namen. De mate waarin dit gebeurde, hun verhouding tot de overheid en vooral ook de terreinen waarop dergelijke verbanden actief waren, vertoont door de tijd heen de nodige variatie.

In het rapport SCP-rapport ‘Burgermacht op eigen kracht?‘, nemen de auteurs in het derde deel afstand van onze eigen tijd en plaats en zoeken ze naar inspirerende voorbeelden van burgerparticipatie uit de vroegmoderne Nederlanden. Een aanrader voor wie zich bezig houdt met burgerparticipatie.

Vanaf de negentiende eeuw vond er een gestage uitbreiding plaats van het takenpakket van de centrale staat. Deze werd uiteindelijk primair verantwoordelijk voor zaken als onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid. Tegelijk betekende dit niet dat burgers en maatschappelijke organisaties uit het zicht verdwenen. Op verschillende terreinen, variërend van cultuur tot welzijn en van woningbouw tot onderwijs, organiseerden en verenigden burgers zich en ontwikkelden zij initiatieven (Veldheer en Burger 1999). In de twintigste eeuw leidde de verzuiling tot een specifieke relatie tussen overheid en het maatschappelijk middenveld. Paradoxaal genoeg (een primair doel van de zuil was immers het afschermen van de eigen groep tegen overheidsingrijpen) leidde deze relatie tot een sterke verwevenheid tussen overheid en zuilorganisaties. Laatstgenoemden waren actief op gebieden als gezondheidszorg, armenzorg, onderwijs en huisvesting en wendden zich tot de overheid voor (financiële) steun voor hun initiatieven. Op hun beurt gebruikten overheden deze ingangen om dergelijke initiatieven te sturen en te beïnvloeden. Hoogenboom spreekt in dit kader van historisch gegroeide reflexen die nog steeds de relatie tussen overheid en particuliere initiatieven zouden bepalen (Hoogenboom 2011).

In het rapport gaan de auteurs nog verder terug dan de negentiende eeuw, namelijk naar vormen van burgerparticipatie ten tijde van de vroegmoderne Republiek (1588-1795). Doel is niet zozeer het traceren van historische lijnen die geleid hebben tot de huidige constellatie. Veel meer gaat het om het bestuderen van een concrete situatie waarin burgers op lokaal niveau, simpelweg door de afwezigheid van een sterke centrale over- heid en het ontbreken van een goed ontwikkelde markt voor publieke voorzieningen, wel zelf dingen ter hand moesten nemen. Inwoners van steden en dorpen vervulden in deze context publieke taken op uiteenlopende terreinen. Zo hadden burgers de plicht hun stad te verdedigen en een of twee keer per maand nachtwacht te lopen. De zeer rijken onder hen stichtten gasthuizen en hofjes voor armlastigen. In verschillende steden was het de gewoonte dat ten tijde van de vorst ieder huishouden een persoon leverde die moest helpen met ijsbijten. Binnen buurten fungeerden buurtmeesters die ingrepen en arbitreerden bij burenruzies en zo de stedelijke rechtspraak moesten ontlasten.

Zoals gezegd, het rapport en dan met name het derde deel is een aanrader voor iedereen die zich bezig houdt met burgerparticipatie. Het geeft een beeld welke factoren en omstandigheden hebben geleid tot deze vroegere vormen van burgerparticipatie waarbij gilden, broederschappen, schutterijen en buurtorganisaties, kerkelijke gemeenschappen en individuele burgers een belangrijke rol speelden.

Foto: Officieren en onderofficieren van de Cluveniersschutterij (Frans Hals, 1633)

2 reacties

Voor wie geen tijd heeft (of neemt) om het geheel te lezen, de factoren die hebben bijgedragen tot de burgerinitiatieven in de vroegmoderne Nederlanden:
– grote zelfstandigheid en autonomie van de steden (lokale overheid kon vaak zelf beslissingen nemen);
– de omvang van de lokale overheid (te weinig publieke middelen om het vanuit overheid te organiseren);
– de aanwezigheid van een groot aantal corporatieve verbanden (met eigen bevoegdheden die naar omstandigheden snel waren aan te passen aan veranderende omstandigheden).

De Bataafse Revolutie van 1795 en de nieuwe grondwet van 1801 betekenden het einde van de grote autonomie die de steden en dorpen ten tijde van de Republiek genoten hadden. Aan het einde van de achttiende eeuw was er al volop gediscussieerd over de noodzaak tot centralisering. Het begin van de verzorgingsstaat!

Beantwoord

Van Achlum naar Achmea (het begin)

Blijf ik nog wel met de vraag zitten waarom dan (juist) in 1811 in Achlum een aantal mensen besluiten om ‘eene vereeniging te stichten tot onderlinge waarborging van brand’ (zie: Van Achlum naar Achmea). Iemand een antwoord?

Beantwoord

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Laatste blogs

Bekijk alle blogs (1033)
Contact