In VPRO’s Buitenhof analyseerde Marcia Lukten afgelopen weekend samen met Hans Adriaansens en Albert Jan Kruiter de komende participatiesamenleving. Hans Adriaansens is oud-lid Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en oud-voorzitter van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en schreef al in 1990 een rapport over de participatiesamenleving (bron?). Albert Jan Kruiter is van het Instituut voor Publieke Waarden (IPW) en oprichter van het Sociaal Hospitaal en maakt dagelijks mee wat het betekent als de overheid zich terugtrekt.
De verschuiving van klassieke verzorgingsstaat naar participatiesamenleving (die ik op dit blog vaak omschrijf als nieuwe netwerksamenleving of netwerkmaatschappij) vraagt aanpassing van zowel de overheid (instituut) als burger (individu). Kruiter schetst een mooi voorbeeld waarbij de overheid aan de ene kant mensen stimuleert voor zichzelf te zorgen, en anderzijds zoveel regels kent waardoor dit niet mogelijk is. Adriaansens herkent dit en wijst op drie organisatiekenmerken die de RMO destijds heeft voorgesteld als voorwaarde voor verantwoordelijkheidsbesef bij mensen en daarmee de participatiesamenleving (zie ook: Aansprekend burgerschap):
- Schaal: klein binnen groot
Het gaat volgens Adriaansens niet om klein vs grote organisaties, maar vooral om herkenbaarheid dat is te realiseren door de massaliteit zoveel mogelijk kleinschalig te organiseren. - Sturing: ruimte binnen kaders
Geef als organisatie duidelijke kaders, maar biedt daarbinnen mensen de volledige vrijheid om hun competenties te benutten. - Naar een cultuur van verschil
Het principe om, binnen een kader van gelijkwaardigheid, meer ruimte te geven voor
individuele en groepsverschillen zodat iedereen zich er in herkent en kan participeren.
Hiermee schetst Adriaansens het ideaal van de participatiemaatschappij. De overheid zal dus kaders moeten schetsen en minder moeten vluchten in regelgeving. Overigens maakt Kruiter terecht de opmerking dat het advies van RMO destijds is gegeven in een tijd van groei en dat we nu leven in een tijd van krimp. Daarmee lijkt de verschuiving van de verzorgingsstaat naar participatiesamenleving vooral een beleidsinstrument, een schaamlap voor bezuinigingen. Door de economische crisis bestaat het gevaar dat er onvoldoende middelen zijn om de participatiesamenleving vorm te geven zodat de overheid opnieuw vlucht in regelgeving om participatie af te dwingen.
Kruiter maakt tot slot nog een terechte opmerking over het grootste taboe van de netwerksamenleving en dat is dat het netwerk mensen uitsluit die geen waarde aan het netwerk toevoegen. Een reëel gevaar en om dat te voorkomen heeft de burger tijd nodig om weer te leren hoe om te gaan in en met netwerken. Terug naar het oude noaberschap wellicht?
5 reacties
Het leren hoe om te gaan in en met netwerken heeft deels te maken met sociale vaardigheden die we (opnieuw) moet leren, maar zeker ook digitale vaardigheden. Dit is het onderwerp waarover ik recentelijk schreef in de blog over de netwerkmaatschappij:
we zullen dus in het onderwijs bij de mensen dus andere vaardigheden moeten ontwikkelen, zodat er inderdaad geen mensen buiten de boot vallen. #society30
Precies, en dan te bedenken dat in Europa meer dan 60% van de 9-jarigen naar een school gaat dat hen niet of nauwelijks digitale vaardigheden leert (bron: Neelie Kroes, EU).
Het begin van de uitzending komt heel erg overeen met wat Jan van Dijk vanaf pagina 43 van ’the network society’ over ‘from mass society to network society’ schrijft. Kan ik aanraden, hoewel stevige wetenschappelijke kost.
Een interessante blog om te volgen in kader van de ontwikkelingen mbt participatiemaatschappij:
http://maartjestudeertaf.tumblr.com/