De storm die wij vooruitgang noemen

door Marco Derksen op 29 juli 2025

Afgelopen week heb ik met veel plezier De storm die wij vooruitgang noemen gelezen, het indrukwekkende nieuwe boek van historicus Arianne Baggerman. In dit ambitieuze werk onderzoekt Baggerman hoe Nederlanders tussen 1750 en 2000 hun veranderende wereld hebben ervaren en beschreven.

Centraal staan egodocumenten (dagboeken, memoires en autobiografieën) als vensters op het persoonlijke gevoel van tijd, versnelling en ontwrichting. Door meer dan vijfhonderd van deze bronnen systematisch te analyseren, reconstrueert Baggerman niet alleen een cultuurgeschiedenis van het autobiografisch schrijven, maar vooral van hoe de moderniteit, met haar steeds snellere tempo, werd beleefd, verwerkt en beantwoord.

Het aantal autobiografische teksten in Nederland neemt na 1800 spectaculair toe, maar veel van deze documenten blijken zelden introspectief. Baggerman merkt op dat het merendeel vooral feitelijk is: agenda-achtig, registrerend, oppervlakkig. Waar men overpeinzingen, gevoelens of crises verwachtte, treft men vooral opsommingen aan van bezoeken, brieven, verjaardagen en maaltijden. Dit roept bij Baggerman de vraag op waarom zoveel mensen over zichzelf schreven zonder zich werkelijk bloot te geven.

Daarmee verschuift haar onderzoek van een klassiek literair-historische benadering naar een cultuurhistorische analyse van tijdsbeleving. Want, stelt Baggerman, het schrijven over het zelf zegt iets over de manier waarop mensen grip probeerden te houden op hun veranderende wereld.

Tijd, tempo en transformatie
Volgens Baggerman vormen de achttiende en negentiende eeuw cruciale breukmomenten in het Westerse tijdsbewustzijn. Waar tijd voorheen cyclisch werd ervaren – als herhaling van seizoenen, gewoonten en religieuze ritmes – ontstaat rond 1800 een modern, lineair tijdsbesef. De toekomst wordt steeds meer als open, maakbaar en onzeker gezien. Daarmee groeit ook het verlangen om het eigen leven te documenteren en te ordenen. Zoals de zestienjarige Cornelia van Vollenhoven in 1912 schrijft: “Mijn gedachten zijn slecht gerangschikt en om te overzien wat mijn hoofd bevat, wil ik er orde in brengen.”

Deze overgang sluit aan bij het tijdsdenken van de Duitse historicus Reinhart Koselleck, die rond 1980 het moderne tijdsbewustzijn definieerde als een structurele versnelling van de ‘ervaringsruimte’ (wat men heeft meegemaakt) en de ‘verwachtingshorizon’ (wat men denkt dat komt). Koselleck noemt dit de Sattelzeit, de overgangsperiode tussen circa 1750 en 1850 waarin sleutelbegrippen en maatschappelijke structuren fundamenteel van betekenis veranderden. Waar het verleden ooit richting gaf aan de toekomst, ontstaat nu een groeiende kloof tussen ervaring en verwachting. Die kloof vraagt om nieuwe vormen van herinnering, ordening en anticipatie. In die zin maken de egodocumenten die Baggerman bespreekt de modernisering van het historische bewustzijn tastbaar op individueel niveau.

Het autobiografisch schrijven werd een manier om grip te herwinnen op het leven in een wereld die zich niet langer volgens vaste patronen ontvouwt, maar voortdurend verandert.

Verlies én verwondering
In de negentiende eeuw groeit de invloed van technologie op het dagelijks leven. De komst van de stoomtrein, de telegraaf en straatverlichting verandert niet alleen de infrastructuur, maar ook de manier waarop mensen denken over tijd, plaats en zichzelf.

Kinderen, opgevoed in een nieuwe pedagogische orde, worden geacht dagboeken bij te houden – niet om zichzelf te uiten, maar om discipline te leren. Een voorbeeld is het zogenaamde ‘invuldagboek’, dat vanaf 1830 populair wordt. Per dag bevat het vaste rubrieken als “wat heb ik gedaan”, “wat voelde ik” en “wie heb ik gesproken”, waarmee het schrijven onderdeel wordt van het aanleren van nieuwe gedragsvormen.

Deze disciplinering sluit aan bij het rond 1800 opkomende ideaal van de maakbare mens, waarin opvoeding, tijdsregimes en schrijfpraktijken samenkomen in het vormgeven van karakter en identiteit. Het dagboek fungeert daarbij niet alleen als spiegel, maar als instrument voor zelfvorming en gedragssturing.

Baggerman laat zien dat de nieuwe tijd niet alleen nieuwe ideeën eist, maar ook ander gedrag. De punctualiteit van treinen vraagt om horloges en tijdsbesef. De opkomst van kantoren vereist administratieve vaardigheden. Het onderwijs hervormt zich langs lijnen van orde, discipline en sociale mobiliteit. Nieuwe technologieën stellen nieuwe eisen: accuraatheid, planningsvermogen, zelfdiscipline. De moderne mens moet, letterlijk en figuurlijk, leren leven in het ritme van de klok.

Naast verwondering klinkt in veel egodocumenten ook vervreemding door. De wereld waarin men opgroeide lijkt steeds sneller te verdwijnen, waardoor autobiografen hun eigen verleden gaan ervaren als vreemd, onherkenbaar en soms zelfs onherroepelijk verloren. Oudere schrijvers beschrijven de trein of het elektrisch licht alsof ze magie meemaken, maar onder die verwondering ligt vaak een gevoel van desoriëntatie.

Identiteit en herinnering in beweging
Tot slot reflecteert Baggerman op de fundamentele verschuiving die rond 1800 plaatsvindt. De moderne autobiografie ontstaat uit onzekerheid: over de toekomst, over het zelf, over het tempo waarin de wereld verandert. Het schrijven over het eigen leven wordt een manier om grip te houden. Toch blijkt dat egodocumenten vaak niet leiden tot zelfinzicht, maar eerder tot het besef dat identiteit voortdurend moet worden herschreven en aangepast.

Autobiografen zijn zich ervan bewust dat herinneringen geen objectieve gegevens zijn. Ze proberen hun leven te reconstrueren, maar weten ook dat elke reconstructie hun verleden opnieuw vormgeeft. Zoals psycholoog Willem Wagenaar het verwoordt: “Wij zijn ontworpen als mensen die moeten overleven in een steeds veranderende wereld.”

Conclusie
De storm die wij vooruitgang noemen is geen klassiek geschiedenisboek, maar een verzameling stemmen die inzicht geeft in hoe mensen de modernisering van hun wereld persoonlijk hebben beleefd. Baggerman laat zien dat egodocumenten meer zijn dan individuele getuigenissen: ze weerspiegelen veranderende opvattingen over tijd, identiteit en sociale orde. De toename van autobiografisch schrijven vanaf 1800 ziet zij niet als uiting van introspectie, maar als een reactie op het wegvallen van vaste kaders in het leven. Schrijven werd een middel om richting te vinden en om betekenis te geven aan het eigen bestaan.

In deze autobiografische stemmen zien we de paradox van de moderniteit: terwijl vooruitgang steeds sneller wordt, groeit het besef dat het eigen leven en verleden zich aan die snelheid onttrekken. Veel schrijvers proberen via hun teksten vat te krijgen op een wereld die hen steeds minder vertrouwd voorkomt. Daarbij stuiten ze op het besef dat de vertrouwde omgeving uit hun jeugd inmiddels is verdwenen. Wat overblijft is de poging om zich daartoe opnieuw te verhouden – “opnieuw, maar nooit meer dezelfde”.

Bron
Baggerman, A. (2025). De storm die wij vooruitgang noemen. Tijd, tempoversnelling en de transformatie van Nederland in egodocumenten 1750–2000. Amsterdam: Uitgeverij Panchaud.

2 reacties

[…] De storm die wij vooruitgang noemen is geen klassiek geschiedenisboek, maar een verzameling stemmen die inzicht geeft in hoe mensen de modernisering van hun wereld persoonlijk hebben beleefd. Baggerman laat zien dat egodocumenten meer zijn dan individuele getuigenissen: ze weerspiegelen veranderende opvattingen over tijd, identiteit en sociale orde. De toename van autobiografisch schrijven vanaf 1800 ziet zij niet als uiting van introspectie, maar als een reactie op het wegvallen van vaste kaders in het leven. Schrijven werd een middel om richting te vinden en om betekenis te geven aan het eigen bestaan. Marco Derksen […]

Beantwoord

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.

Laatste blogs

Bekijk alle blogs (1232)
Contact