Tijdens onze reis door Noorwegen maken we af en toe lange autoritten. Soms luisteren we dan naar muziek (onze favoriet is mijn playlist de nieuwe stilte), maar vaker nog luisteren we naar een podcast of luisterboek. Tijdens onze zes uur durende rit van Trondheim naar Mo i Rana afgelopen week, luisterden we naar het hoorcollege Geschiedenis van de filosofie van René Gude uit 2010.
In een tijd waarin veel mensen worstelen met snelle technologische, maatschappelijke en culturele veranderingen, wint filosofie aan relevantie. Ook ik merk dat ik steeds vaker existentiële vragen heb. Ze raken aan thema’s zoals de zin van het leven, onze identiteit, vrijheid en de zoektocht naar zingeving. Deze vragen zijn niet alleen filosofisch van aard, maar spelen ook een grote rol in ons dagelijks leven, zowel zakelijk als privé.
René Gude, de in 2015 overleden filosoof en meesterverteller, bundelde in zijn hoorcollege de belangrijkste filosofische denkers en stromingen uit de westerse traditie tot een helder en samenhangend verhaal. Voor geïnteresseerden volgt hier een samenvatting, met de kanttekening dat ik daarmee veel details en filosofen uit het hoorcollege tekortdoe.
Filosofie als praktisch kompas
In 2010 bracht de Nederlandse filosoof René Gude het hoorcollege Geschiedenis van de filosofie uit, waarin hij 2500 jaar westerse denktraditie samenvat. Zijn doel was niet om een neutrale opsomming te geven, maar om de luisteraar uit te nodigen tot zelfstandig denken. Filosofie, zo stelt hij, is “kennis waar je iets mee kunt”. Denken is geen luxeactiviteit, maar een noodzakelijke oefening in het omgaan met complexiteit en onzekerheid.
Gudes hoorcollege volgt een klassieke indeling in zeven perioden, elk met eigen vragen, thema’s en denkers. Tegelijk hanteert hij een onderliggend model dat de geschiedenis structureert: het onderscheid tussen fysica (kennis van de werkelijkheid), logica (denken over kennis) en ethiek (handelen en leven). Dit driedelige schema fungeert als analysekader door de tijd heen, zonder dogmatisch te zijn.
De Oudheid: van mythe naar logos (ca. 600 v.Chr. – 500 n.Chr.)
In de Griekse oudheid ontstaat filosofie uit verwondering en twijfel. Waar eerst mythen het bestaan verklaarden, zoeken natuurfilosofen als Thales, Heraclitus en Parmenides naar rationele principes achter de werkelijkheid. Hun werk markeert het begin van een nieuw paradigma: natuurlijke orde en rede als leidraad.
Socrates richt het denken op de vraag hoe mensen goed kunnen leven. Zijn kritische dialogen en vasthoudende manier van bevragen roepen weerstand op. Hij wordt beschuldigd van het bederven van de jeugd en het ondermijnen van de staatsgoden, wat leidt tot zijn terdoodveroordeling. Zijn leerling Plato ontwikkelt de ideeënleer, waarin de zintuiglijke wereld slechts een afspiegeling is van een hogere, onveranderlijke werkelijkheid. Aristoteles daarentegen zoekt de balans in deze wereld en definieert deugd als de middenweg tussen extremen.
Na de teloorgang van de klassieke stadsstaat verschuift de focus naar levenskunst. Filosofen als Zeno en Epicurus richten zich op gemoedsrust en innerlijke vrijheid. Het stoïcisme en epicurisme bieden houvast in een veranderende wereld. Epictetus vat dit kernachtig samen: “Het zijn niet de dingen zelf die ons van streek maken, maar onze opvattingen erover.”
De Middeleeuwen: geloof zoekt rede (ca. 500 – 1500)
Na de val van het West-Romeinse rijk raakt de klassieke cultuur versnipperd. Filosofie verweeft zich met religie. Openbaring en morele geboden, zoals de Tien Geboden, vervangen zelfstandig moreel redeneren. Denken staat in dienst van het geloof. Toch benadrukken denkers als Augustinus en Thomas van Aquino het belang van de rede. Augustinus stelt dat geloof en begrip elkaar versterken, terwijl Thomas via Aristoteles een rationele structuur geeft aan het christelijk wereldbeeld. De scholastiek, met haar strakke debatvormen en logische precisie, bloeit vooral in kloosters en opkomende universiteiten. Filosofische vragen worden diepgaand onderzocht, maar binnen de grenzen van het geloof.
De Renaissance: herontdekking van de mens (ca. 1400 – 1600)
De renaissance brengt een hernieuwde belangstelling voor de mens. Humanisten keren terug naar klassieke bronnen en benadrukken individuele waardigheid en zelfontwikkeling. Erasmus en Pico della Mirandola vertegenwoordigen een mensbeeld waarin vrijheid en zelfvorming centraal staan. Pico stelt: “De mens heeft geen vaste vorm; hij is wat hij van zichzelf maakt.” De filosofie maakt zich los van de exclusieve invloed van religie. Observatie, ervaring en zelfstandig oordeel krijgen meer ruimte. Het humanisme vormt het nieuwe paradigma, met educatie en zelfkennis als kernwaarden.
De Moderne Tijd: rationalisme en empirisme (ca. 1600 – 1800)
De moderne tijd begint met een zoektocht naar zekerheid. Descartes stelt dat twijfel de enige weg is naar zekere kennis. Zijn uitspraak “Cogito, ergo sum” (Ik denk, dus ik ben) vormt de basis van het rationalisme. Tegelijkertijd ontwikkelen filosofen als Locke en Hume een empirische benadering: kennis komt voort uit ervaring. Spinoza bouwt een metafysisch systeem waarin God en natuur samenvallen, terwijl Hume waarschuwt voor het overschatten van de rede. Kant probeert rationalisme en empirisme te verenigen. Volgens hem komt kennis deels van buitenaf, maar wordt ze ook gevormd door het menselijk verstand. Zijn categorische imperatief vormt de basis van een autonome ethiek. In deze periode domineert het paradigma van kenniszekerheid en verlicht denken: de mens als rationeel wezen, op zoek naar universele wetten.
De 19e eeuw: systeemkritiek en subjectiviteit (ca. 1800 – 1900)
De negentiende eeuw brengt kritiek op abstracte systemen. Hegel ziet de geschiedenis als een dynamisch proces van tegenspraken en verzoening. Marx draait dit om: niet ideeën sturen de geschiedenis, maar materiële omstandigheden. Filosofie wordt een politiek instrument. Kierkegaard benadrukt persoonlijke keuzes, terwijl Nietzsche de fundamenten van moraal en waarheid bekritiseert. Hij stelt dat de mens zichzelf moet herscheppen. Het overheersende paradigma is dat van dialectiek en subjectiviteit: waarheid is afhankelijk van perspectief en ervaring.
De 20e eeuw: taal, macht en ervaring (ca. 1900 – 2000)
De twintigste eeuw kenmerkt zich door fragmentatie en nieuwe vragen over betekenis en macht. Analytische filosofen als Russell en Wittgenstein richten zich op taal. Wittgenstein stelt: “De grenzen van mijn taal betekenen de grenzen van mijn wereld.” Continentale denkers als Heidegger, Sartre en Foucault onderzoeken hoe ervaring, vrijheid en machtsstructuren het denken beïnvloeden. Sartre stelt: “De mens is veroordeeld tot vrijheid.” Foucault laat zien hoe kennis en macht verweven zijn: “Waarheid is een ding van deze wereld.” Het nieuwe paradigma draait om taal en interpretatie. Filosofie is geen zoektocht naar absolute waarheden meer, maar analyse van culturele praktijken.
De 21e eeuw: denken in flux (2000 – heden)
In onze tijd zijn vaste kaders verdwenen. Filosofie houdt zich bezig met netwerken, ecologie, technologie en nieuwe vormen van subjectiviteit. Denkers als Martha Nussbaum vragen aandacht voor emoties en menselijke kwetsbaarheid. Giorgio Agamben onderzoekt politieke grenzen, vooral in tijden van uitzondering. Donna Haraway pleit ervoor om “trouble” niet te vermijden, maar ermee te leren leven. Het huidige paradigma is dynamisch en contextueel: denken is verbonden met leven, omgeving en technologie. Filosofie blijft zich vernieuwen, met als kernvraag: wat betekent het om mens te zijn?
Tot slot
Gude (1957–2015) presenteert filosofie niet als luxe, maar als noodzakelijke oefening in omgaan met onzekerheid. Zijn notie van “efficiënt tobben” betekent: leren twijfelen zonder te verlammen. Filosofie is volgens hem een collectieve oefening: een dialoog, geen soloproject.
Als Denker des Vaderlands en directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte pleitte Gude voor filosofie als onderdeel van burgerschap. Hij wilde denken praktisch en publiek maken, niet als doctrine maar als oefening. Zijn hoorcollege is een gids voor reflectie, geen handleiding met antwoorden.
Filosofie, aldus Gude, is denken over denken én handelen over handelen. In tijden van verwarring biedt zij geen dogma’s, maar oriëntatie.
1 reactie
En voor wie interesse heeft, ik heb op basis van diverse bronnen de GPT ‘Filosofisch Kompas’ gemaakt:
https://chatgpt.com/g/g-685081a512588191a099f93d164ea0ad-filosofisch-kompas-v0-9